Lege brooddozen in Vlaanderen: een probleem dat verder reikt dan 0,3%

Recent onderzoek toont aan dat 0,3% van de leerlingen in Vlaamse lagere scholen zonder lunch naar school komt. Dit cijfer kreeg veel aandacht, maar vertelt niet het hele verhaal. Het gaat slechts om resultaten op basis van een beperkte steekproef, en bovendien is voedselarmoede meer dan lege brooddozen – ook de kwaliteit en hoeveelheid van de meegebrachte lunch spelen een rol. Caritas Vlaanderen pleit voor een bredere kijk op dit probleem en een gerichte aanpak om elk kind op school een eerlijke kans te geven.

Recent wetenschappelijk onderzoek van de Universiteit Gent en het Vlaams Instituut Gezond Leven vzw in opdracht van de Vlaamse overheid naar de inhoud van brooddozen op Vlaamse en Brusselse scholen bracht een opvallend cijfer aan het licht: slechts 0,3% van de Vlaamse leerlingen zou met een lege brooddoos op school aankomen. Dit percentage werd gretig opgepikt door de media en leidde tot de conclusie bij het brede publiek dat het probleem van lege brooddozen zwaar overdreven is. Maar klopt die interpretatie wel?

Als armoedeorganisatie volgt Caritas Vlaanderen dit thema met grote aandacht. We verwelkomen degelijk wetenschappelijk onderzoek naar voedselarmoede in scholen en appreciëren de inspanningen van de onderzoekers die dit onderwerp op de agenda zetten. Tegelijkertijd blijven we met enkele vragen zitten over de interpretatie van de resultaten in de pers.

Enkele reflecties bij het onderzoek

De studie baseerde zich op metingen in 25 lagere scholen in Vlaanderen en Die steekproef was weliswaar representatief voor scholen in Vlaanderen, maar slaagt er door het beperkte aantal scholen eigenlijk niet in leerlingen met een hoge Onderwijskansarmoede-indicator (OKI) in het vizier te krijgen.

De OKI-score wordt per school berekend en varieert tussen 0 en 4 op basis van vier leerlingkenmerken: thuistaal niet-Nederlands, laag opleidingsniveau van de moeder, ontvangen van een schooltoelage en wonen in een buurt met een hoge mate van schoolse vertraging. Deze indicator biedt inzicht in de sociaal-economische kwetsbaarheid van hun leerlingenpopulatie. Een hoge score wijst dus op een hoge armoedekans.

In Vlaanderen heeft slechts 3% van de lagere scholen en 1,4% van de middelbare scholen een OKI-score hoger dan 3.[1] In de steekproef van de UGent-studie was er dan ook slechts één school met zo’n hoge OKI-score vertegenwoordigd.[2] Wanneer we de OKI-scores per leerling bekijken, komen we echter aan andere percentages. 14,4% van de leerlingen van Vlaamse lagere scholen tikt 3 of zelfs 4 van de OKI-indicatoren aan.[3] Deze percentages verschillen tussen scholen, maar niet in de mate dat noodzakelijkerwijze een meerderheid in categorie drie of vier zou vallen, zodat dit geen effect heeft op de hoger gehanteerde classificatie van de scholen naar OKI-score. Dat betekent dat we de meest kwetsbare leerlingen maar in heel beperkte mate terugvinden in de steekproef. Door de OKI-score te benaderen op schoolniveau in plaats van op leerlingniveau, loopt het onderzoek het risico om de harde realiteit van kinderarmoede en voedselonzekerheid niet echt in beeld te krijgen, en dus te onderschatten.

Het groot aantal scholen die weinig tot geen leerlingen in armoede huisvest in het onderzoek, lijkt het probleem te maskeren. Caritas Vlaanderen pleit voor verder wetenschappelijk onderzoek waarbij we precies ook aandacht hebben voor de 14,4% van de leerlingen met een hoge OKI-score en die wel een harde armoedeproblematiek meesleuren in hun rugzak, wellicht eerder dan een volle brooddoos. We zijn dan ook blij dat dat onderzoek er ook zal komen (zie verder).

Onderzoeksresultaten

Bij de onderzoeksresultaten valt op dat de meeste kinderen op een school met een hogere sociaal-economische status (SES) zaten (91,1%), terwijl slechts 8,9% van de leerlingen een school met een lagere SES bezochten. Ook gaven de meeste kinderen aan gemiddeld rijk te zijn (72,6%), terwijl een vijfde van de kinderen (20,7%) zichzelf als rijk of zeer rijk beschouwde.[4]

Wat opvalt is dat leerkrachten het aandeel leerlingen met een lege brooddoos een stuk hoger inschatten dan de 0,3% die uit de cijfers blijkt, namelijk 3,14% (in het secundair onderwijs zelfs 10,48%).[5] Hoe verklaren we deze discrepantie? Wordt de situatie in klaslokalen anders waargenomen dan in de metingen van de studie? Of speelt het risico op sociale wenselijkheid bij de registratie een rol?

Meer dan alleen een lege brooddoos

Zelfs als het percentage lege brooddozen laag is, blijft de inhoud ervan een cruciaal aandachtspunt. Kinderen in kwetsbare situaties brengen misschien geen lege, maar wel een onvoldoende of ongezonde lunch mee. Dit betekent dat ze niet de nodige voedingsstoffen binnenkrijgen, wat hun concentratie en leerprestaties ondermijnt en hun toekomstkansen beïnvloedt. Uit het onderzoek bleek dat slechts 12,6% van de kinderen (rijk of arm) een brooddoos had waarvan meer dan 75% uit voedzame en aanbevolen voedingsmiddelen bestond.[6] Dit toont aan dat niet alleen het ontbreken van een lunch, maar ook de kwaliteit van de maaltijden een belangrijke rol speelt. Scholen kunnen hierin het verschil maken door gezonde voeding toegankelijker te maken en discreet hulp te bieden aan wie dat nodig heeft.

Daarnaast blijft de vraag of scholen en overheid een opdracht hebben in het bestrijden van voedselarmoede op school. Er bestaan al heel wat initiatieven in Vlaanderen en Brussel, waar zowel scholen als lokale en regionale overheden zelf het initiatief nemen om gezonde voeding toegankelijker te maken voor leerlingen in kwetsbare situaties. Initiatieven zoals Oog voor Lekkers, Brood(doos)nodig en GoodFood@School zetten in op het aanbieden van voedzame maaltijden, terwijl steden zoals Antwerpen, Gent, Leuven en Roeselare budgetten vrijmaken om scholen (tijdelijk of deels) financieel te ondersteunen in hun inspanningen. Deze initiatieven tonen aan dat het probleem erkend wordt en dat verschillende actoren oplossingen zoeken, maar ze zijn sterk afhankelijk van lokale beslissingen en tijdelijke financiering. Een structurele aanpak laat op zich wachten.

Wat nu?

Caritas Vlaanderen pleit ervoor om het onderzoek uit te breiden en specifiek te focussen op scholen met een hoge OKI-score. We zijn dan ook enthousiast om samen te werken met de UGent (met dezelfde promotor van het onderzoek naar de brooddozen in het lager onderwijs) om de situatie in deze scholen grondiger te bestuderen. We hopen volgend academiejaar masterstudenten gezondheidsbevordering te vinden die hiernaar onderzoek willen doen. Door kwantitatief én kwalitatief te kijken naar de ervaring van leerkrachten en leerlingen in scholen met een hoge armoedeconcentratie, kunnen we een vollediger beeld krijgen van voedselarmoede in scholen. Dit kan helpen om beleid en ondersteuning beter af te stemmen op de plekken waar er een werkelijke nood is.

Lege brooddozen zijn misschien geen massaal probleem, maar ze zijn wel een symptoom van een bredere ongelijkheid die we niet mogen minimaliseren. Laten we niet alleen vasthouden aan percentages, maar ons richten op oplossingen die elk kind gelijke kansen geven op school.