Interview met Olga Huylenbroeck

Interview n.a.v. haar afscheid

"Ik ben van opleiding regent Nederlands, Engels, Geschiedenis. Mijn ambitie was een job in het onderwijs, maar dat liep niet zo eenvoudig: ik mocht korte interims doen, maar er was een overaanbod aan leerkrachten. Ik geraakte niet aan een langer contract. In 1987 kreeg ik dan het aanbod om te beginnen bij Caritas Oost-Vlaanderen en daar ben ik gebleven. Ik werkte er in een (Derde Arbeiders Circuit- of) DAC-project van Caritas Vlaanderen.

Eigenlijk werd ik aangenomen met de opdracht een databank aan te leggen en te onderhouden van mensen die in de raden van bestuur van voorzieningen van gezondheids- en welzijnsorganisaties zaten en voor hen vormingen te voorzien. Maar omdat er in het begin van mijn tewerkstelling andere noden waren, kwam die oorspronkelijke opdracht pas later aan bod. Zo ben ik begonnen om voor de sectoren van het Vlaams Welzijnsverbond de ondersteuning te verzorgen (de gehandicaptenzorg, de bijzonder jeugdzorg, de kinderopvang, …): ik maakte uitnodigingen en verslagen van vergaderingen, ik organiseerde mee vormingsdagen voor personeel, .... Ik zat bijvoorbeeld ook mee in de organisatie van de Dag van de bijzondere jeugdzorg. Daarnaast kreeg ik de opdracht om de pastoraal te verzorgen voor de mensen uit de gehandicaptenzorg, maar ik heb dat een drietal jaren geleden overgedragen aan een collega die verantwoordelijk was voor de ondersteuning van de pastorale identiteit in de voorzieningen. Ik deed ook de boekhouding, op een korte periode na toen we daarvoor iemand in dienst hadden. En in 1998 kwam de vraag van Daniël De Backer, de toenmalige directeur van Caritas Oost-Vlaanderen, of ik niet ook het Crisisfonds wilde opvolgen.

Het Crisisfonds Oost-Vlaanderen werd eind 1998 opgericht door Caritas Oost-Vlaanderen en het bisdom Gent. In dat jaar was het fonds wel nog niet echt operationeel, er moest eerst bekendheid voor worden verworven. In 1999 kwamen de eerste aanvragen binnen. Bij de oprichting zelf was ik niet betrokken, maar ik kwam erbij na de eerste aanvragen. De projectencommissie van het Crisisfonds besliste dat er iemand nodig was voor de opvolging en administratie van de projecten. Die functie kreeg ik.

Ongeveer 8 jaar geleden ben ik ook voor Caritas Vlaanderen beginnen werken. Dat liep toen samen met de nieuwe functie die Caritas Vlaanderen kreeg: de organisatie werd verantwoordelijk voor de zorg binnen de welzijnsorganisaties. Toen de DAC*-projecten van Caritas Vlaanderen niet konden geregulariseerd worden, koos Caritas Vlaanderen ervoor om ons niet te ontslaan, maar om ons op de eigen loonlijst te zetten. Ik kreeg er van dan af ook andere taken bij, zoals de administratie van de vrijwilligers van Present vzw die werken in een voorziening in Oost-Vlaanderen.

Omdat ik al mijn taken goed wil afronden, vooraleer ik op vervroegd pensioen ga, heb ik mijn pensioen met één maand uitgesteld.

Ook al had ik liever in het onderwijs gestaan, toch heb ik mijn werk bij Caritas altijd graag gedaan. De afwisselende taken en het contact met heel veel mensen beviel me zodanig goed, dat ik gebleven ben. Ik heb het gevoel dat ik iets heb kunnen bijdragen, dat mensen iets aan mij hebben gehad. Als je iets doet, moet je dat met hart en ziel doen, vind ik. Dat heb ik ook zo gedaan.

Ik heb gedurende die jaren ook veel bijgeleerd over o.a. het reilen en zeilen in de sectoren van het Vlaams Welzijnsverbond. Er waren en zijn in die sectoren constant wijzigingen in de regelgeving en de mensen draaien daar in mee. Jaar na jaar krijgen de voorzieningen extra taken die ze moeten opnemen, maar het budget waarmee ze dit allemaal moeten doen is vaak beperkt. Voorzieningen proberen hier dan zo goed mogelijk op in te spelen en een zo kwaliteitsvolmogelijke hulpverlening te blijven aanbieden.

Er zijn mij in al die jaren verschillende steunaanvragen bij het Crisisfonds bijgebleven. Net voor Kerstmis kwam er zo een dossier binnen van een dertienjarige jongen. Zijn moeder verbleef met hem in België. Hij had nog drie zussen, maar die verbleven niet hier. Zijn moeder was ziek en is na drie dagen overleden. De jongen was tot op het laatst bij haar gebleven en had, eigenlijk te laat, de hulpdiensten gebeld. Hij stond er in de kerstperiode alleen voor. Er werd hem een voogd toegewezen en die deed bij ons een steunaanvraag. De jongen verbleef twee weken bij een pleeggezin in afwachting van een betere oplossing. Hij wilde nog graag wat spulletjes gaan ophalen, maar mocht zijn eigen woning niet in, tenzij hij de erfenis (een berg schulden van zijn moeder) aanvaardde. Wij zijn daarin tussengekomen, zodat zijn schulden konden worden betaald. Samen met de voogd hebben we ook contact gelegd met zijn grootmoeder die met zijn zussen in Nederland woonde. Maar hoe het dan verder afloopt, dat horen we spijtig genoeg niet.

Dat is zo in de meeste dossiers. Steeds zorgt onze hulp ervoor dat de mensen een stap vooruit kunnen zetten. Maar de tussenkomst van het Crisisfonds betekent niet dat alle problemen van de mensen ineens opgelost zijn. Onze steun maakt wel dat zij op dat moment niet kopje onder gaan. Bijvoorbeeld ondersteunen wij de aankoop van een laptop opdat een kind zijn lessen kan volgen. Maar het verdere verloop, daar hebben we geen zicht meer op. Het is de sociale dienst die de aanvraag indient die de mensen verder opvolgt. Maar de maatschappelijk werkers hebben vaak zoveel werk, dat ik hen niet wil lastig vallen met de vraag hoe het nu verder met de mensen gaat.

Zo waren er ook drie broers, waarvan er twee nog studeerden aan de universiteit. Hun moeder overleed plots aan een embolie, waardoor ze er voortaan alleen voor stonden. Hun sociale dienst deed voor hen een aanvraag voor drie maanden huishoudhulp. Ze wilden een héél klein deeltje op hun spaarboek zetten om op eigen benen te kunnen staan. We zijn tussengekomen in het betalen van de huishoudhulp. Maar soms vraag ik mij af: ‘Hoe zou het nu met die jongens gaan?’, ‘Zouden ze nu op eigen kracht vooruit kunnen?’.

Bij het Crisisfonds worden we geconfronteerd met erge situaties. Soms denk ik dan: ‘Hoe kan iemand zoveel tegenslag krijgen?’. Het gaat dan om zaken als werkloosheid, het huis in slechte staat, een kind met een beperking, een plotse ziekte. Hoe is het mogelijk dat problemen zich soms zo opstapelen? Maar soms betekent onze beperkte hulp echt een wereld van verschil, zoals bv. bij de aankoop van een bril.

Heel af en toe krijgen we een bedankingskaartje van de mensen zelf. Nochtans hebben ze ons adres niet, want alle steun verloopt via de sociale dienst die hen begeleidt. Die mensen hebben al zo vaak ‘Dank u’ moeten zeggen, dat het aan hun zelfvertrouwen knaagt. Wij doen het er ook niet voor, we zitten er niet op te wachten. Maar het is wel fijn, als het ons overkomt.

Door de ervaring met het Crisisfonds heb ik geleerd dat de reguliere hulpverlening niet voldoende is. Maar ik heb ook het belang ingezien van preventief te werken: ‘Hoe kan je ervoor zorgen dat mensen niet in schulden geraken?’, Moeten we mensen niet begeleiden om geen aankopen te doen die ze niet kunnen betalen?’ Met het Crisisfonds komen we daarom soms tussen in aanvragen, mits de voorwaarde om een kredietkaart op te zeggen.

Het Crisisfonds zal nodig blijven. Voor sommige situaties is er namelijk geen structurele oplossing. Toch vindt niet iedereen ons. Worden mensen dan toch op een andere manier geholpen? De sociale dienst die een aanvraag bij het Crisisfonds Oost-Vlaanderen doet, moet naast het aanvraagformulier ook een Excel-tabel met een overzicht van de financiële situatie invullen. Dit blijkt soms een heel karwei te zijn. We hebben daarom pogingen gedaan om dit eenvoudiger te maken. Binnen onze projectencommissie werd de discussie gevoerd over welke informatie we echt nodig hebben. Enerzijds geldt: Hoe kan je een advies geven in een dossier waarvan je maar minieme informatie hebt? En als er inspectie komt, hoe kunnen we ons dan verantwoorden? Anderzijds: moeten we echt al die informatie kennen van de mensen? Maar tenslotte: de gegevens die wij vragen, zijn de gegevens die de sociale dienstverleners zelf nodig hebben om de mensen vooruit te helpen. Zij zouden dus eenvoudig die gegevens uit hun dossier moeten kunnen kopiëren. Soms staan hulpverleners ook weigerachtig tegenover enige vorm van ‘caritas’ of liefdadigheid, omdat dat geen structurele oplossing is. Maar wij geven maar hulp wanneer onze tussenkomst ervoor zorgt dat de persoon niet nog meer problemen krijgt en hij/zij volledig kopje onder gaat. En ook in deze situaties moet steeds rekening gehouden worden met de persoon voor wie hulp gevraagd wordt. Een tussenkomst (gedeeltelijk) zien als een renteloze lening i.p.v. een gift bv. kan heel wat betekenen voor het zelfwaardegevoel van de persoon in kwestie."

Caritas