Crisisfondsen aan het woord
Kris Buckinx (Crisisfonds Limburg): “We zijn niet bereid geld te storten in een bodemloze put. Als we een proces zien waarbij het wel in orde zal komen, door een klein zetje van ons, dan bieden we in die zin structurele hulp.”
Bert Vanderhaegen is aalmoezenier van het UZGent. Hij stond mee aan de wieg van het Crisisfonds Oost-Vlaanderen in 1997 en is bestuurder van Caritas Hulpbetoon. “In het begin moesten we zoeken hoe we op een eigentijdse en professionele manier aan ‘caritas’ konden doen. Welke criteria dienden we te hanteren? Sommige steun bleek op lange termijn niet houdbaar. Door voortschrijdend inzicht installeerden we een commissie van experten maatschappelijk werk (CM, CAW, UZGent, …) die via vaste criteria de aanvragen beoordeelt. Ons uitgangspunt is steeds dat we mensen steunen die door de mazen van het sociale vangnet vallen én die nergens anders kunnen aankloppen voor financiële hulp.
De invulling van de criteria verandert ook. We merken bijvoorbeeld dat de aanschaf van een computer een basisbehoefte is geworden. Als het gezinsbudget dermate gering of belast is, dat ze geen pc kunnen kopen voor de kinderen om op school bij te blijven of voor volwassenen om een diploma te behalen, volstaat een klein zetje van het Crisisfonds om het verschil te maken.”
Pastoraal werker Christine Vandebuerie (Crisisfonds Antwerpen): “Organisaties voor kansarmen, zoals De Loodsen, Centrum Cauwenberg, ’t Vlot, Onthaal Sint-Antonius en Club De Grijze Kat vinden hun weg naar ons. We merken dat zij zich door ons ondersteund voelen. Als ze geen uitweg vinden voor een probleem van een cliënt, weten ze dat ze ons steeds kunnen contacteren. Ook stellen we vast dat ‘Caritas’ deuren opent. Het vertrouwen van financiële en sociale diensten naar de mensen groeit, wanneer ze weten dat Caritas zich bemoeit met het dossier.”
Olga Huylenbroeck: "Er zijn mij in al die jaren verschillende steunaanvragen bij het Crisisfonds bijgebleven. Net voor Kerstmis kwam er zo een dossier binnen van een dertienjarige jongen. Zijn moeder verbleef met hem in België. Hij had nog drie zussen, maar die verbleven niet hier. Zijn moeder was ziek en is na drie dagen overleden. De jongen was tot op het laatst bij haar gebleven en had, eigenlijk te laat, de hulpdiensten gebeld. Hij stond er in de kerstperiode alleen voor. Er werd hem een voogd toegewezen en die deed bij ons een steunaanvraag. De jongen verbleef twee weken bij een pleeggezin in afwachting van een betere oplossing. Hij wilde nog graag wat spulletjes gaan ophalen, maar mocht zijn eigen woning niet in, tenzij hij de erfenis (een berg schulden van zijn moeder) aanvaardde. Wij zijn daarin tussengekomen, zodat zijn schulden konden worden betaald. Samen met de voogd hebben we ook contact gelegd met zijn grootmoeder die met zijn zussen in Nederland woonde. Maar hoe het dan verder afloopt, dat horen we spijtig genoeg niet.
Dat is zo in de meeste dossiers. Steeds zorgt onze hulp ervoor dat de mensen een stap vooruit kunnen zetten. Maar de tussenkomst van het Crisisfonds betekent niet dat alle problemen van de mensen ineens opgelost zijn. Onze steun maakt wel dat zij op dat moment niet kopje onder gaan. Bijvoorbeeld ondersteunen wij de aankoop van een laptop opdat een kind zijn lessen kan volgen. Maar het verdere verloop, daar hebben we geen zicht meer op. Het is de sociale dienst die de aanvraag indient die de mensen verder opvolgt. Maar de maatschappelijk werkers hebben vaak zoveel werk, dat ik hen niet wil lastig vallen met de vraag hoe het nu verder met de mensen gaat.
Zo waren er ook drie broers, waarvan er twee nog studeerden aan de universiteit. Hun moeder overleed plots aan een embolie, waardoor ze er voortaan alleen voor stonden. Hun sociale dienst deed voor hen een aanvraag voor drie maanden huishoudhulp. Ze wilden een héél klein deeltje op hun spaarboek zetten om op eigen benen te kunnen staan. We zijn tussengekomen in het betalen van de huishoudhulp. Maar soms vraag ik mij af: ‘Hoe zou het nu met die jongens gaan?’, ‘Zouden ze nu op eigen kracht vooruit kunnen?’.
Bij het Crisisfonds worden we geconfronteerd met erge situaties. Soms denk ik dan: ‘Hoe kan iemand zoveel tegenslag krijgen?’. Het gaat dan om zaken als werkloosheid, het huis in slechte staat, een kind met een beperking, een plotse ziekte. Hoe is het mogelijk dat problemen zich soms zo opstapelen? Maar soms betekent onze beperkte hulp echt een wereld van verschil, zoals bv. bij de aankoop van een bril.
Heel af en toe krijgen we een bedankingskaartje van de mensen zelf. Nochtans hebben ze ons adres niet, want alle steun verloopt via de sociale dienst die hen begeleidt. Die mensen hebben al zo vaak ‘Dank u’ moeten zeggen, dat het aan hun zelfvertrouwen knaagt. Wij doen het er ook niet voor, we zitten er niet op te wachten. Maar het is wel fijn, als het ons overkomt.
Door de ervaring met het Crisisfonds heb ik geleerd dat de reguliere hulpverlening niet voldoende is. Maar ik heb ook het belang ingezien van preventief te werken: ‘Hoe kan je ervoor zorgen dat mensen niet in schulden geraken?’, Moeten we mensen niet begeleiden om geen aankopen te doen die ze niet kunnen betalen?’ Met het Crisisfonds komen we daarom soms tussen in aanvragen, mits de voorwaarde om een kredietkaart op te zeggen.
Het Crisisfonds zal nodig blijven. Voor sommige situaties is er namelijk geen structurele oplossing. Toch vindt niet iedereen ons. Worden mensen dan toch op een andere manier geholpen? De sociale dienst die een aanvraag bij het Crisisfonds Oost-Vlaanderen doet, moet naast het aanvraagformulier ook een Excel-tabel met een overzicht van de financiële situatie invullen. Dit blijkt soms een heel karwei te zijn. We hebben daarom pogingen gedaan om dit eenvoudiger te maken. Binnen onze projectencommissie werd de discussie gevoerd over welke informatie we echt nodig hebben. Enerzijds geldt: Hoe kan je een advies geven in een dossier waarvan je maar minieme informatie hebt? En als er inspectie komt, hoe kunnen we ons dan verantwoorden? Anderzijds: moeten we echt al die informatie kennen van de mensen? Maar tenslotte: de gegevens die wij vragen, zijn de gegevens die de sociale dienstverleners zelf nodig hebben om de mensen vooruit te helpen. Zij zouden dus eenvoudig die gegevens uit hun dossier moeten kunnen kopiëren. Soms staan hulpverleners ook weigerachtig tegenover enige vorm van ‘caritas’ of liefdadigheid, omdat dat geen structurele oplossing is. Maar wij geven maar hulp wanneer onze tussenkomst ervoor zorgt dat de persoon niet nog meer problemen krijgt en hij/zij volledig kopje onder gaat. En ook in deze situaties moet steeds rekening gehouden worden met de persoon voor wie hulp gevraagd wordt. Een tussenkomst (gedeeltelijk) zien als een renteloze lening i.p.v. een gift bv. kan heel wat betekenen voor het zelfwaardegevoel van de persoon in kwestie."